gezegde -n, -s, het
  1. gezegde

    Het gezegde is dat hij gisteraovend dronken west hef

    de zaak vlug afgewerkt (Sle) *

    Het algemien gezegde is: 't möt wal zo wezen (Sleen)

    Dat was een mooi gezegde van hum

    moet je capaciteiten hebben

    Wat een raar gezegde! Zeg dat niet weer! (Padhuis)

    Het is een old gezegde: eerlijk doert het langst (Barger Oosterveld)

    Het is mar zo'n gezegde, het berust niet op waorheid (Klazienaveen)

    Zo het gezegde zeg, is de waorheid niet wied (Eext)

    Enkele meinsen hebt heur eigen gezegde: 'Laow mar zeggen'

    hij wil het niet erkennen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...