gezeggelijk bijvoeglijk naamwoord

Ook: gezeglijk

  1. gezeglijk

    Ik hebbe een grote klasse, maor het bint arg gezeggelijke kiender (Hoogeveen)

    Oos hond is slim gezeggelijk (Rolde)

    Dat is zuk gezeggelijk vie (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...