gezien I bijvoeglijk naamwoord
  1. gezien, geacht, geliefd

    Hie was niet zo gezien in het darp (Oos), Hie is aordig gezeein bij die aolde meensken (Eext)

    Zie ook:
  2. in

    veur gezien holden

    soort koek (nd, zd), ook

    Hie huul het veur gezien en gung vort (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...