gezind bijvoeglijk naamwoord
  1. gezind

    Zij bint mekaar goed gezind

    grove pepernoten (dva), ook gezegd van een soort bonen

    Ik bin hum helemaol niet kwaod gezind, heur, mor hij mot zölf eerst is bij mij kommen um het wèer (Beilen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...