gezondheid
Zien gezondheid löp wat achteruut, maar wat wi'j, aj 90 jaor bint (Ruinerwold)
Op je gezondheid
; als strovlecht om de garve (Flu), 'Vroeger had men stro in de bedsteden. Rond de kanten werden
De gezondheid lat te wensen over (Grolloo)
Wij blakert van gezondheid (Hoogeveen)
Daj hum in gezondheid meugt opeten
in de war
vetkieken (Sleen)
lijfje voor mannen, gedragen tot ong. 1940
De gezondheid is van wollen flanel (Beilen)
Hie drag 's winters een baoien gezondheid (Sleen)
Gezondhaid gaat veur alles (Barger Oosterveld)
Gezondhaid is de grootste schat (Valthermond)
...is een hele riekdom (Hijken)
het beste (Roderwolde)
Een goeie gezondheid is meer weerd as een kist vol geld (Eext)