gezondheid de
  1. gezondheid

    Zien gezondheid löp wat achteruut, maar wat wi'j, aj 90 jaor bint (Ruinerwold)

    Op je gezondheid

    ; als strovlecht om de garve (Flu), 'Vroeger had men stro in de bedsteden. Rond de kanten werden

    De gezondheid lat te wensen over (Grolloo)

    Wij blakert van gezondheid (Hoogeveen)

    Daj hum in gezondheid meugt opeten

    in de war

    vetkieken (Sleen)

    Zie ook:
  2. lijfje voor mannen, gedragen tot ong. 1940

    De gezondheid is van wollen flanel (Beilen)

    Hie drag 's winters een baoien gezondheid (Sleen)

    Gezondhaid gaat veur alles (Barger Oosterveld)

    Gezondhaid is de grootste schat (Valthermond)

    ...is een hele riekdom (Hijken)

    het beste (Roderwolde)

    Een goeie gezondheid is meer weerd as een kist vol geld (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...