Ook: geist (Kop van Drenthe), gies, geest, geeist (Midden-Drenthe)
in bet. 3. ook zonder(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
t
geest
Hie hef lang legen mor non hef e de giest geven (Oosterhesselen)
Ik kan het mij best veur de giest halen (Dalen)
Wat zöt die man bleeik, hie zöt der oet as een geest (Gasselte)
Hij is zo wit as een geest (Geesbrug)
Er huust een verkeerde giest in die man (Uffelte)
Pinkstern is het feest van de Heilige Geest (Barger Oosterveld)
Der loopt disse maond weer aordig boze giesten
als die komen kost het geld
Wij kregen vanmorgen weer een boze geest
maar
pit, spirit
Die borrel, ...dat pèerd, daor zit wal giest in (Sleen)
Zo'n sloppe vent, der zit nou hielemaole gien geest ien (Ruinerwold)
vluchtige stof
Geest van teer was een middel tegen koezezeerte, het wör bij de aptiek eheulen (Wapserveen)
Giest van teer wuur gebruukt op wratten en liekdoorns (Zuidwolde)
Der waren in een heel klein glazen buisie kleine watties met gees van teer der op te koop (Beilen)
Aj geeist van teer an de koezen deden, gungen je de koezen der steevaast an kepot; tegen koezenzeert (Eext)
Giest van zaolt was een middel um het kèuper te poetsen
heeft zijn schaapjes op het droge
Hoe groter giest, hoe groter biest (Borger)