giest -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: geist (Kop van Drenthe), gies, geest, geeist (Midden-Drenthe)

  1. in bet. 3. ook zonder(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    t

    Zie ook:
  2. geest

    Hie hef lang legen mor non hef e de giest geven (Oosterhesselen)

    Ik kan het mij best veur de giest halen (Dalen)

    Wat zöt die man bleeik, hie zöt der oet as een geest (Gasselte)

    Hij is zo wit as een geest (Geesbrug)

    Er huust een verkeerde giest in die man (Uffelte)

    Pinkstern is het feest van de Heilige Geest (Barger Oosterveld)

    Der loopt disse maond weer aordig boze giesten

    als die komen kost het geld

    Wij kregen vanmorgen weer een boze geest

    maar

    Zie ook:
  3. pit, spirit

    Die borrel, ...dat pèerd, daor zit wal giest in (Sleen)

    Zo'n sloppe vent, der zit nou hielemaole gien geest ien (Ruinerwold)

    Zie ook:
  4. vluchtige stof

    Geest van teer was een middel tegen koezezeerte, het wör bij de aptiek eheulen (Wapserveen)

    Giest van teer wuur gebruukt op wratten en liekdoorns (Zuidwolde)

    Der waren in een heel klein glazen buisie kleine watties met gees van teer der op te koop (Beilen)

    Aj geeist van teer an de koezen deden, gungen je de koezen der steevaast an kepot; tegen koezenzeert (Eext)

    Giest van zaolt was een middel um het kèuper te poetsen

    heeft zijn schaapjes op het droge

    Hoe groter giest, hoe groter biest (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...