gif het
  1. vergif

    Veurzichtig, ze hebt hier gif strooid (Barger Oosterveld)

    caries (Bov) *

    vergif

    Zie ook:
  2. venijnigheid, boosheid(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het gif braandt heur de mond uut (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...