gilde -s, -n, dehet
  1. gilde

    Hie is tooulaoten tot het gilde van de banketbakkers (Eext)

    Daorveur kaans met de beste boerinnen hier in het daarp in de gilde staon

    z. ook

    Hie heurde bij het gilde van de armoedzaaiers

    z. ook

    Zie ook:
  2. begrafenisvereniging(Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe)

    De maiste mensen binnen hier lid van het gilde (Valthermond)

    Waren ze wol in de gilde?

    en

    Zie ook:
  3. degenen die de begrafenis uitvoeren(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    De gilde leup naost de liekwagen (Buinen)

    De veurloper van de gilde leidde de begrafenis (Exlo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...