gillen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. gillen

    Dat kind begun te gillen, moord en braand (Borger)

    Zij begunde te gillen as een mager varken (Geesbrug)

    Hie gilde het oet (Zwinderen)

    zegt ze niets

    gellen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...