Ook: gorreln (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), gorreln II
vallen, glijden, dwarrelen
De snei girrelt naor beneden (Grolloo)
Die kalkmergel is zo dreuge, het girrelt je deur de haand met het zèeien (Zweelo)
het gorrelde oe deur de vingers (Hoogeveen)
Het girrelde mij as ries tussen de vingers deur (Zuidwolde)
Hij hef het niet etröffen mit die vrouwe, het geld girrelt heur deur de vingers (Ruinerwold)
Nao een goeie nachtvörst girrelt het blad van de bomen (Sleen)