Ook: gleren, gljèren (Zuidwest-Drenthe Noord)
knoeien, kliederen
Hol toch op, aal op 't kamnet te glèren (Sleen)
...te glèren ien de modder, ie maakt oe zo smèrig (Ruinen)
As ik hum der zo in rond zie gleren dan lus mij dat niet meer (Klazienaveen)
De stront glèerde der an alle kanten oet
heel erg
glimmen van vettigheid
De kinder glèert het oet, zie hebt bij het wagensmeer zeten (Oosterhesselen)
De krage glèert, zo vet is e (Sleen)
Die boks die gleert je van smerigheid um de kont (Padhuis)
Zien rooie kop glèert oe tegen (Noordscheschut)
glijden, uitglijden(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Hij glèerde van de bienen (Hijken)
Hij gleerde der over (Roswinkel)
Dat is mij te gelèerd
garantie