gnap bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: gnapjes

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. knap, netjes

    Een gnap en schoonder slag van een jongen

    Dat was dege gnap van hom

    tot zover

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...