gniffeln onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: gniefeln (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), gniefern (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), kniffeln (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. gniffelen

    Gniffeln is achterbaks giecheln (Wapserveen)

    G. zat mor wat te gniffeln en streek de centen gauw in de buul (Eexterveen)

    Zij zaten maar wat achter de haand te gniffeln (Hollandscheveld)

    Niks zeggen, maor stillegies wat kniffeln (Vries)

    Ie wit nooit waj an dat wicht hebt, het gniefelt mar wat (Hijken)

    Wat steet e daor te gniefeln, ik heb een hekel an dat achterbakse gedo (Hijken)

    Hie stun altied te gniefern (Zwinderen)

    z. ook

    gniflachen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...