Ook: guddern (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), gottern (Midden-Drenthe)
in grote hoeveelheden neervallen
Der zit een gat in die zak, het goddert er oet (Sleen)
Laot de rogge mar zachies in de zak guddern, aanders lop het er over (Geesbrug)
De regen goddert de locht oet (Rolde)
gotterde de locht oet (Eext)
Een dikke bui! Het gudderde der oet (Eexterveen)
Het goddert hum tot de hals oet
en de
Hie was an het proemen schudden, zie godderden der of (Oosterhesselen)
Dat smerige goed wil niet goddern
in gebruik, gewoonte
Het zweit guddert hum van het kop of
z. ook
het goddert er oet
z. ook