goddern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: guddern (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), gottern (Midden-Drenthe)

  1. in grote hoeveelheden neervallen

    Der zit een gat in die zak, het goddert er oet (Sleen)

    Laot de rogge mar zachies in de zak guddern, aanders lop het er over (Geesbrug)

    De regen goddert de locht oet (Rolde)

    gotterde de locht oet (Eext)

    Een dikke bui! Het gudderde der oet (Eexterveen)

    Het goddert hum tot de hals oet

    en de

    Hie was an het proemen schudden, zie godderden der of (Oosterhesselen)

    Dat smerige goed wil niet goddern

    in gebruik, gewoonte

    Het zweit guddert hum van het kop of

    z. ook

    het goddert er oet

    z. ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...