goed I -ern, het, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: goud (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), gooud (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), good (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe)

  1. bezit

    Men mut van aandermans goed ofblieven (Ruinen)

    Wel zien goud is dat? (Eexterveen)

    Al dat goed wat er lig, dat is van hum (Klazienaveen)

    Roerend goud (Tweede Exloërmond)

    Vast good

    loopt ergens de deur plat (Gie), ook

    Olderliek goed

    de zwarte koe

    Zien geld en goed hef e verleuren (Schoonebeek)

    Hie hef zu'n koppel gooud, hie wet zölf haost niet hoouveul (Eext)

    Zie ook:
  2. spul

    Wat zit der veur goed in dat flessien? (Zweelo)

    Dat smerige goed wil ik niet weer hebben, dat kuj jao niet innimmen (Oosterhesselen)

    Det zoere goed lust ik niet (Ruinerwold)

    Ik hol niet van dat scharpe goed

    de zwartbonte koe

    Zie ook:
  3. goed, kleding

    Ik heb het goud mor in hoes haold, want het wol regen

    z. ook

    Aj der weer bint, doej oen goeie goed uut heur! (Elim)

    Hest nei goud kregen? (Emmer Compascuum)

    Hij had een mooi stuk goud aan (Roswinkel)

    Daags goed

    gezegd na het ondiep ploegen

    Hij löp nog altied in zien olde goed (Zuidwolde)

    Het is gooud gooud wat aj daor an hebt; dat is mor zo niet weer of (Eext)

    Hij haar zien zundagse goud an (Roderwolde)

    Het lèeste goed lig in het kamnet

    zwarte poeder, vermengd met water of olie

    Zie ook:
  4. totaal aan (jonge) dieren, jonge mensen en planten

    Mieghummels is smerig gooud (Gasselte)

    Dat is nog jonk goed

    meeuw

    Het jonge goed

    z. ook

    Gruun goed

    z. ook

    Het jonk goud

    z. ook

    Zwienen is wel zuk raor gooud, aj ze an de staart trekt, wilt ze veuroet (Eext)

    Muj die keunen ies zien! Wat mooi goed! (Ruinerwold)

    Ik heb luzen op de bloemen en dat good kunj niet kwiet

    z. ook

    Der zit vast limtig goed in 't hoenderhok

    z. ook

    Dat goud kanst haost nich bie die hebben

    schijn

    Moej dat gooudtie nou is heuren, wij kriegt vast aander weer

    niets

    Zie ook:
  5. het goede, goede dingen

    Ik heb wat goeds daon vanaovend (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...