goedkeuring -s, de
  1. goedkeuring

    Daor moet ze eerst goedkeuring veur hebben (Geesbrug)

    De gemeente moet nog even zien goedkeuring geven (Klazienaveen)

    Ik kan mien goedkeuring der niet an geven (Zuidwolde)

    Dat hef zien goedkeuring (Dwingelo)

    Het kun mien goedkeuring wal wegdragen, dat ze daor een sloot muken (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...