gold het
  1. goud

    Het is almaol echt gold (Weerdinge)

    Het liekt wel gold, maor het is nog gien blik (Hoogeveen)

    Dat wicht is met gold behangen (Norg)

    Het wicht zit

    in

    het gold

    ...hangt in het gold

    Hie hef

    het gat met gold beslagen (Sleen)

    Het is zo geel as gold (Sleen)

    Hie zal dat veur gien gold van de wereld dooun (Eext)

    Daor is gold met te verdeinen

    Hij is zo vals as schoem op het gold

    zo eerlijk as gold (Weiteveen)

    Die hef een hart van gold (Stieltjeskanaal)

    as gold

    Zo zuver as gold (Ruinerwold)

    *Iegen heerd is gold weerd (Emmen)

    Het is niet alles gold wat er blinkt (Rolde)

    en gien stront wat er stinkt (Fluitenberg)

    De mörgenstond hef gold

    in de mond (Oosterhesselen)

    Spreken is zulver, zwiegen is gold (Emmer Compascuum)

    Gien brood zonder kruim, gien gold zonder schuim (Meppel)

    Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...