golden I bijvoeglijk naamwoord
  1. gouden

    Zij kreeg bij het slagen een golden alozie (Sleen)

    Hij hef daor een golden tied ehad

    Een golden gat

    Hij meint dat e een golden kont hef

    Dat is iene met een golden gat

    Die hef een golden dak op het hoes

    Zij hebt hum golden bargen beloofd

    Het golden kalf anbidden (Ruinerwold)

    Hij hef de kippe mit de golden eier eslacht (Meppel)

    het golden kalf eslaacht (Dwingelo)

    Die man legt ok golden windeier

    Golden liesje

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...