gorg bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: gurg, görg (Zuidwest-Drenthe Zuid)

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. niet lekker, beroerd(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij is gurg in de balg (Meppel)

    Ik vule mij zo görg as wat (Pesse)

    Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:
  2. gortig(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Muj det meinse toch ies zien pronken, het wurdt veul te görg (Koekange)

    Hij hef het wel gorg emaakt (Hoogeveen)

    görtig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...