graaien I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. graaien

    Die meinsen bint wal zo hebberig, ze grist en graait alles wat lös en vast zit bij mekaar (Hooghalen)

    Hij zat altied an te graaien

    Daor vaalt niks te graaien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...