iem. met felle blik
Die kèrel zuj benauwd veur worden, het is zo'n grelkieker (Oosterhesselen)
Dat is een grelkieker, ze kik dwars deur je hen (Weerdinge)
Wat is dat een grelkieker, hij het de ogen boven in de kop (Een)
de ogen tintelt hum ien de kop (Wapserveen)
bijdehand, pienter of ondeugend kijkend iemand
Dat kind is een echte grelkieker, die kik zo helder oet (Eexterveen)
Een grelkieker is hier meer ondeugend as pienter (Havelte)
kwaad persoon(Zuidoost-Drenthe)
Een grelkieker is een kwaod wief (Gasselte)