gries bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. grijs

    Ain het eerder gries haor as een aander (Broekhuizen)

    De locht wordt gries (Grolloo)

    Daor regent het al, tegen 't bos an is het al gries (Eext)

    Dat zal hum gries gelden, dat is: het zal er mal um weggaon, dat zal een spektakel worden (Sleen)

    dat is: in een klein toertien een bult doen (Oosterhesselen)

    kries

    Hij is zo gries as een doeve (Barger Oosterveld)

    olde doeve (Diever)

    ...as een kraaie (Klazienaveen)

    Het worde mij gries en grauw veur de ogen (Hoogeveen)

    Gries, wies (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...