groesaorig bijvoeglijk naamwoord, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. niet kieskeurig

    Jan aat alles, hij was nogal wat groesaorig (Diever)

    Hij is aordig groesaorig, hij lat niks staon, een roege vreter (Roderwolde)

    Groesaorige varkens (Ruinen)

    Zie ook:
  2. ruig, wild, woest

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...