groeten II onovergankelijk, werkwoord, zwak, Veenkoloniën, Veenkoloniën

Ook: groetjen (Veenkoloniën)

  1. smerig zijn, (zich) smerig maken

    Kind, wat binj wèer an het groeten, maak je toch niet zo smerrig (Hijken)

    Die kwaojong zat in de modder te groeten (Roderwolde)

    Met waoter groeten (Norg)

    Hie groet en hie grouwelt aaid (Eext)

    Zij hef niet veul verstand van het wark, ze zit er maor wat in het ronde te groeten (Drouwen)

    *Wat niet groet, wat niet gruit

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...