grondeling -s, -en, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: grönteltien (Zuidwest-Drenthe Zuid), grundeldie (Zuidwest-Drenthe Noord), gröndtie(n) (Midden-Drenthe), grundtie (Midden-Drenthe), grunteldie (Midden-Drenthe), grondtie (Zuidwest-Drenthe Zuid), grund

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. grondeling, zoetwatervisje

    Het vissen was niks weerd, wij kregen allend een paar grondelingen (Ruinerwold)

    Een grondeling liekt uterlijk wal wat op een hiel klein snoekien, maar het hef een aander bekkien. N (Coevorden)

    Grondties vin ie allend in stromend water (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...