grootbrengen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. opvoeden, grootbrengen

    Dat kind is bij heur oom grootbracht (Een)

    Zie hebt het laom met de fles grootbracht (Schoonlo)

    Heur moe is in de kraom bleven, en toen muzzen heur volk het kind grootbrengen (Gasselte)

    Een older kan beter zes kinder grootbrengen, as zes kinder ien older an 't ende brengen (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...