gruien onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: graaien II, gruuien (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), greuien (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), graaien (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. groeien(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die zwienen wilt best gruien (Weerdinge)

    IJ bint gruid, jong, eerder hadden ij mor zun klein smal bekkie, en noou...! (Eext)

    De jongen greuit mij boven het heufd (Dwingelo)

    Hai gruit tegen de klippen op (Valthermond)

    Die gruit tegen de verdrokking in (Hollandscheveld)

    Bah, wat is dat vleis taoi, het gruit oe in de mond

    Hij gruit as kool (Nieuw Amsterdam)

    as een boeskool (Valthermond)

    as grös

    as een zwien (Sleen)

    as een beer (Roderwolde)

    Hij gruit under en boven de boks oet (Sleen)

    Het geld greuit mij niet op de rogge

    Hij is uut de kracht egruid (Hollandscheveld)

    *Daor lèer ij van, mor ij gruit er niet bij

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...