gruweln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. gruwelen

    Ik gruwel er van, as ik er naor kiek (Zweelo)

    Hij vönd het eten zo slecht, dat e der van gruwelt (Coevorden)

    Zie ook:
  2. (onpers.) rillingen hebben(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het gruwelt mij over de rugge (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...