hèerd -en, de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: heerd

  1. haard, ook open vuur met omgeving daarvan

    Gao doe is even veur dai heerd weg, holdst ale waarmte tegen (Valthermond)

    De heerd is het gedeilte, woor ze vrouger het vuur stookten (Barger Oosterveld)

    De aolde man zat aaid in de hoek van de hèerd (Oosterhesselen)

    bai de heerd (Eexterveen)

    Hie is van hoes en hèerd verdreven (Sleen)

    Op de heerd lopen, is daele vallen

    zitten gaon

    Zie ook:
  2. huis

    Hie lig altied bie de heerd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...