haats bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Spellingvarianten als bij: haat

  1. haatdragend, blijvend haten

    Die kerel is zo haats, die verget nooit weer (Borger)

    ...die kan niks bijleggen (Pesse)

    Ik kan niet zo lange haets blieven (Diever)

    Die man blef mar haats, wat moej daor non toch an doen? (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...