hachien ...chies, het
  1. hachje

    Hij is nogal bang veur zien hachie (Eexterveen)

    dat het hachie hum der bij inschöt

    Hie wag zien hachien der niet an, hie is schietenbenauwd (Oosterhesselen)

    Hie kun mor net zien hachie redden (Balloo)

    Hij waart zien hachien wel, hij past wel op det hij niet te veule dut (De Wijk)

    Hij hef flink op zien hachie kregen (Klazienaveen)

    Dat wil ik niet op mien hachie hebben

    Ik waoge mien hachie niet veur een cent (Diever)

    Zie ook:
  2. pedant heertje(Kop van Drenthe)

    Zie ook:
  3. kwaadaardig persoon

    Dat is een hachie van een kerel

    Dat wicht is een hachie (Roden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...