Ook: haalf
half, voor de helft
Het weer is nich half zo mooi as gistern (Barger Oosterveld)
Hij wet niet half, wat zien collega wet (Meppel)
hoe arg het is (Beilen)
Hij wil het halve geld geven
Zul wij met het kopen half um half doen (Schoonebeek)
Het is noe half in de weke (Elim)
Ik ben al half hen, ik heb het al gauw daon
Hij hef de halve wèreld ofreisd
As het half kan, dan zal het gebeuren
Dat stiet mij mor half an
Aj hum half geleuft, dan geleuf ie nog teveule (Ruinerwold)
Doe mij hum mor half
Hie sneed de appel half deur (Oosterhesselen)
De halve baander
Het is half um half
Zie hebt het mij half um half beloofd, dat zie kommen wolden (Wijster)
Wij hebt half en half besleuten um het zo te doen (Buinen)
Die hef hum half um (Grolloo)
half staon
Hie is half boer
Het is ok mor een halve boer
Hij was half zeuven
De boerderai heurt ons elk haalf
Het halve heui is niet te vreten
Zij lusterde maar mit een half oor
Ik bin maar een half meinse
Hij lop wèer met het halve gat
Half Nörg was op de beein (Norg)
Kiender veur half geld! (Noordscheschut)
Het is een halve zundag
Hie wus het halve nog niet van wat der gebeurd is (Sleen)
Elk half, zee de koopman
Kastelein, nog een halfie! (Hoogeveen)
Bij hum, daor bin ik wisse van, kooj ook gien halfie te korte (Hoogeveen)
niet lekker
Ik wit niet wat mij mankeert, mor 'k veul mij zo half (Hijken)
niet snugger, onnozel
Hij is maor half (Hoogeveen)
Dat is zo'n halve, daor kèuj alles niet van verwachten (Hollandscheveld)
Bliksem, aj die der bij hebt, dat bint gien halven
Die vent, dat is mor een halve, hie hef ien van de zeuven hen messtreien (Sleen)
*As het half kan, möt het hiel gebeuren
Twee halven
maeken een hiele (Dwingelo)
Wel het haalve niet eert, is het heeile niet weerd (Eext)
Een goed begin is het halve wark (Coevorden)
Beter tweei haalven as eein heile, zee de boer (Eext)
Anderhaalf kaalf haalf en ain haalf kaalf haalf, houveul haalve kaalven binnen dat?
Beter een half ei as een lege dop (Geesbrug)
Haost is niet haalf, koou is gien kaalf
haost
dehalf, halfien