halfdeur bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. middendoor

    As we het verschil noe halfdeur doet, dan is het veur mekaar (Klazienaveen)

    Snie die stoete maor halfdeur (Kerkenveld)

    Hij har an het voetballen west en nou har e verduld de klompe halfdeur (Hijken)

    De stok brek halfdeur (Wapserveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...