handdoek de
  1. handdoek

    Dou mie even de handdouk, dat kan ik mie het gezicht even ofdreugen (Barger Oosterveld)

    Daor hank jao gien handdoek, ik kan mij niet ofdreugen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...