handlanger -s, de
  1. handlanger, iem. die iets aanreikt

    Wij moet eigenlijk een handlanger hebben, die wat klemmen duurt (Sleen)

    De straoters hebt altied een haandlanger bij heur (Elim)

    Daor mot een handlanger bie komen, dat kun je nich meer ofrekken (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...