Ook: haantam(-), hamtammig (Veenkoloniën), hantam II, antamig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), antammig (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), antaming (Kop van Drenthe), hantam (Zuidwest-Drenthe Noord)
van een kind, dat overal met de vingers aanzit, ook wel van volwassenen
Het kind is zo hantammig, zit overal met de fikken an (Vries)
Ik maok de verkering oet, zee het wicht, die vent is ja zo hantammig (Eext)
Kiend, wees toch niet zo haantam (Diever)
ongezeglijk, dwars, druk
De kinder bint merakels antammig, der is voel wèer op komst (Hoogeveen)
(...) even beter luustern jong, ie moet niet zo antammig weren, altied tegen de draod in (Hijken)
Een hantammig peerd (Erm)
Kinder, doe toch niet zo antammig, ... antapelig (Elim)
wantapel
antapelig