hardhèurig bijvoeglijk naamwoord
  1. hardhorend

    Hie is wat hardhèurig, een beetien hard proten (Zwinderen)

    mar wat hij niet hèuren mag, det heurt hij wel (Ruinen)

    Zie ook:
  2. moeilijk willende luisteren(Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie wil niet lustern, hie is hardheurig (Sleen)

    Die hond is haardheurig, die mot wat op het jak hebben (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...