hartelijk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. hartelijk

    Wij bint daor hartelijk ontvangen (Zeyen)

    Daor bint ze ok niet slim hartelijk (Sleen)

    Ik bedaanke oe hartelijk veur het mooi kedo (Ruinerwold)

    Ie wordt hartelijk bedaankt

    Zie ook:
  2. hartig

    Het eten was aordig hartelijk (Roderwolde)

    hartig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...