helling de
  1. glooiing, helling

    Aj van een helling ofgaot mit de fietse kuj mooi vrijwielen (Ruinerwold)

    Een slootwal möt een goeie helling hebben (Wapserveen)

    Tegen de helling was het lekker in de zunne (Elim)

    Zie ook:
  2. scheepshelling

    Het schip glee de helling of het waoter in (Eext)

    De auto zet der nou weer knap uut, hij is net op de helling ewest

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...