hiepsel -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: hiepelie (Veenkoloniën), hiepertien, hiepien (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), hiepster (Zuidwest-Drenthe Zuid), hieper(tien) (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. klein mensje, klein, tenger kind

    Dat vrouwgie is maor zo'n hiepertje (Emmer Erfscheidenveen)

    zu'n hiepelie (Gieten)

    Een hiepseltie is een klein, rap en gauw kiend, klein van stok mar dapper as een vlo (Fluitenberg)

    Wat een fien hiepie is dat jao (Noordscheschut)

    Wat een hiepsel vrouwgie (Zeyen)

    iepertien

    hiepekrassien

    hiepenkriet

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...