hiesterig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe

Ook: haisterig, heisterig

  1. heesachtig, schor

    Ik geleuf da'k verkolden wor, ik ben wat hiesterig (Schoonlo)

    hiesterig in de hals (Padhuis)

    Van zingen kuj haisterig worden (Eexterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...