hilde I -n, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: hilte (Zuidwest-Drenthe Zuid), hil (Kop van Drenthe)

  1. zolder boven de veestal

    De hilde was de zolder boven de kounen (Barger Oosterveld)

    boven de ko-stal of peerdestal (Rolde)

    De kiepen zaten vrogger op de hilte (Noordscheschut)

    op de hil (Zuidlaren)

    Hiel vrogger sleup de knecht op de hilde (Coevorden)

    Zij hadden altied een veurraod dodenholt op de hilde (Roswinkel)

    Alles wat bewaard mus worden, weur op de hilde zet (Hijken)

    Doe was

    het vuur op de hilde

    Daor bi'j mit op de hilde tummerd

    Hij hef de balken over ekaekeld en op de hilde elegd

    Iemand het vuur op de hilde beuten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...