hokvast bijvoeglijk naamwoord
  1. moeilijk van huis gaand

    Hij is zo hokvaste dat, as hij nog ies een stukkien gaot fietsen, hij de Möppeler toren wel mut bli (Meppel)

    Oeze olde hond was hokvaste, bèter dan die as wij nou hebt (Ruinerwold)

    Hokvaste doeven komen steevaste in heur hokke terogge (Smilde)

    hoesvast, holvast II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...