horterig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: hortig (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), hörterig (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), hurterig (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. rukkend trekkend, ook hobbelig

    Trek wat egaol, en niet zo horterig (Nieuw Dordrecht)

    De wiend is horterig (Diever)

    Met de wupkarre over dat horterige straotien is gien doen (Coevorden)

    De waogen is nou van die hortige straotstenen of en rolt naor oeze zaachte deel hen op

    Aj een horterig pèerd hebt, hej de boel vaak stukkend (Sleen)

    't Kwam der wat horterig uut

    Die haalt hortig aodem (Hollandscheveld)

    Bron: H. Tiesing Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...