houwlijk -en, het, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: heilik, hielijk (Zuidwest-Drenthe), houwelijk (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), houwelk (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), huwelijk (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

Bron: Drentsche Volksalmanak & Drentsche Volksalmanak & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. huwelijk

    Vrogger zeden ze: Zie gaot in houwelk treen (Oosterhesselen)

    Ik heb 't houwelijk klaor met dat wicht

    Zie hebt het trouwen klaor

    Het is een klaor houwlijk (Sleen)

    Achterof bekeken hef K. een goed hielijk edaone (Hoogeveen)

    Det main krig anzuuk genog, mar zij denkt nog niet an 'n hielk (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...