hugen onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: hoegen (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

Bron: Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak & Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak
  1. verlangend loeren, smachten, schooien

    De hond kreeg vreten en de katte stun der

    bie te hugen (Barger Oosterveld)

    De kinder hugen op de snoeptrommel (Norg)

    Hee stund der bie te hugen as 'n hond op 'n zeike kou (Roswinkel)

    Hij hoegt er naor, of hij 't ook kan kriegen (Schoonebeek)

    Die hond hoegt der op dat e wat kreg (Stieltjeskanaal)

    longern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...