huik I -en, de, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid Bron: Drentsche Volksalmanak
  1. huik, mantel van scheper

    Bie bluster weer trok de scheper zien haiken an (Nieuw Schoonebeek)

    Een haiken is een roeme jasse, die ie umhebt mit slecht weer (Barger Oosterveld)

    Hij had een huike um scholder (Roswinkel)

    De huik naor de wind hangen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...