ieder onbepaald, voornaamwoord
  1. elk, ieder

    Ie koomt maor, heur! Iedere dag en ieder ure van de dag bi'j welkom (Hoogeveen)

    Der komp in ieder(s) geval wat (Sleen)

    aal I

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...