ieverig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: ijverig

  1. ijverig

    Hij is ieverig in de weer (Fluitenberg)

    Dat is toch zu'n ieverig kind (Gieten)

    zoe'n ieverig maagien, ze kan niet stille zitten (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...