inholden overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. inhouden

    Ze hebt mij aordig belasting inholden (Weiteveen)

    Ik zal oe het geld inholden (Dwingelo)

    Ik huul de aom in, zo spannend was het (Sleen)

    Een duker die gien zuurstofapparaat op hef, möt zolange de aodem inholden (Wapserveen)

    Het peerd inholden, aans giet je het voor der of! (Buinen)

    De greunkaamp is op de verkoping niet vortgaon, ze hebt het inholden

    Zie ook:
  2. (wederk.) zich inhouden

    Ik kun mij niet langer inholden, toen heb ik het der mar uut flapt (Klazienaveen)

    Ik haar de duvel in, ik kun mai haost neit inholden (Roderwolde)

    Zie ook:
  3. betekenen

    Dat holdt wat in, veurdet hij klaor is

    Wat dat inholdt, dat wee'k niet (Weerdinge)

    Zie ook:
  4. binnenhouden

    Hie kan niks inholden, aal het eten is der vandaog nog oetkommen (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...